696 A.D. BDE
Home Page Bestaande BDEs Deel uw BDE


Beschrijving Ervaring:

Van de archieven van de Christelijke Klassieke Etherische bibliotheek (CCEL). Wat een wonderbaarlijke bron!:

http://www.ccel.org/b/bede/history/htm/ix.xi.htm#ix.xi.

Met dank aan Joan Carles Vidal om dit onder de aandacht te brengen. Notitie over de website van CCEL: alle boeken op deze server zijn publiek in de US tenzij anders gespecificeerd. Kopieer ze vrij voor alle doeleinden. Check copyright wetten buiten de US.

BESCHRIJVING VAN DE ERVARING:

Hoe iemand in de provincie van de Northumbrianen herrees uit de doden, en vele dingen vertelde die hij had gezien, sommige sterk te vrezen en andere te wensen. [Ong. 696 B.C.]

In die tijd vond een memorabel mirakel, gelijkend op deze van eerdere tijden, plaats in Britannia; want, opdat de levenden uit de dood van de ziel mag herrijzen, herrees een bepaalde man die een tijd dood was geweest naar het leven van het lichaam, en vertelde vele memorabele dingen die hij had gezien; sommige daarvan acht ik geschikt om hier te beschrijven.

Er was een zekere huishouder in dat district van de Northumbrianen die Incuneningum heette,die een goddelijk leven leidde, met zijn hele huishouden. Deze man werd ziek, en met zijn ziekbed dat dagelijks verergerde, werd hij tot het einde gebracht en stierf aan het begin van de nacht; maar tegen de zonsopgang kwam hij weer tot leven, en zat plotseling rechtop, waarop allen die wenend bij het lichaam zaten in grote angst wegrenden, en alleen zijn vrouw die veel van hem hield bij hem bleef, al trillend en zeer bevreesd.

En hij troostte haar en zei, "Vrees niet, want ik ben nu werkelijk uit de dood herrezen waar ik werd gehouden, en weer toegestaan onder mensen te leven; nochtans mag ik niet meer leven zoals ik gewoon was, maar op een hele andere manier." Toen stond hij onmiddellijk op, ging naar het oratorium van de kleine stad, en bad de hele dag, verdeelde al zijn bezittingen in drie delen; een daarvan gaf hij aan zijn vrouw, een ander aan zijn kinderen, en het derde deel dat hij zelf hield, verdeelde hij onmiddellijk onder de armen.

Niet lang daarna, nadat hij bevrijd was van de zorgen van deze wereld, kwam hij naar het klooster van Mailros, dat bijna geheel omringd is door de rivier Tweed, en nadat hij de tonsuur ontvangen had, ging hij in afzondering naar een plaats van verblijf die de abt voorzien had, en daar bleef hij tot de dag van zijn dood, in zo’n groot berouw van de geest en versterving van het lichaam, dat zelfs als zijn tong stil zou zijn geweest, zijn leven verklaard zou hebben dat hij vele dingen om ofwel te vrezen ofwel te begeren had gezien, die verborgen waren voor andere mensen.

Aldus vertelde hij wat hij had gezien. "Hij die mij leidde had een voorkomen vol licht, en glanzende kledij, en we gingen in stilte, zo leek het mij, naar de opkomst van de zomerzon. En terwijl wij liepen kwamen we bij een brede en diepe vallei van oneindige lengte; het lag aan onze linkerkant en een kant ervan spilde over met verschrikkelijke vlammen, de andere kant niet minder draaglijk daar gewelddadige hagel en koude sneeuwdoor de plaats heen zweepte. Beide kanten waren vol met de zielen van mensen die van de ene kant naar de andere werden gegooid als door een krachtige storm; want wanneer zij de fervente hitte niet langer konden verdragen sprongen de arme zielen midden in de dodelijke koude; en, daar geen rust vindend, sprongen zij weer terug om verbrand te worden in het midden van de heftige vlammen. . . . Mijn gids, die voor mij uit liep, antwoordde mijn gedachte, zeggende, 'Denk niet zo, want dit is niet de Hel waarin jij gelooft '

"Toen hij me nog wat verder had geleid, ontstemd door dat vreselijke zicht, zag ik plots dat de plek voor ons donker werd en gevuld met schaduwen. Toen we ze binnentraden, werden de schaduwen zo dicht dat ik niets anders kon zien behalve het duister en de vorm en het gewaad van hij die mij leidde. Toen wij door 'de schaduwen van de eenzame nacht,' gingen zie! Opeens verscheen voor ons een massa vuile vlammen die constant rezen alsof ze uit een grote put kwamen, en terug erin vielen.

Toen ik daarheen was geloodst verdween mijn gids plotseling en liet mij alleen in het midden van de donkerte en die vreselijke uitzichten. Terwijl diezelfde vlammenzee, zonder stoppen, omhoog en omlaag viel op de bodem van de abysse, merkte ik dat de toppen van al die vlammen, terwijl zij oprezen, vol waren met de geesten van mensen, die als vonken omhoog vlogen met de rook, soms heel hoog en dan weer in de diepte beneden vallen. Bovendien sproot er een onvergelijkbaar vuile stank voort uit de vlammen en vulde al die donkere plekken.

"Ik stond daar een lange tijd in grote angst, niet wetend wat te doen, naar welke kant te gaan, of wat voor een einde mij wachtte, toen ik plotseling het geluid van een groot geween achter mij hoorde, en tegelijkertijd luid gelach, als van een brutale menigte die gevangen vijanden beledigde. Toen dat geluid, steeds duidelijker, mij bereikte, bezag ik een menigte kwade geesten vijf huilende en krijsende mensenzielen voorttrekken, in het midden van de duisternis, terwijl zij zelf exulteerden en lachten.

Tussen die menselijke zielen, voor zover ik kon uitmaken, was er één geschoren als een klerk, een ‘n ongelovige, en een ‘n vrouw. De kwade geesten die hen voortsleurden daalden af in het midden van een brandende put; en het was zo dat hoe dieper zij gingen, ik niet langer het onderscheid kon maken tussen het weeklagen van mensen en het lachen van de duivels, en toch had ik nog steeds een verward geluid in mijn oren.

In de tussentijd rezen sommige van de donkere geesten op uit die brandende abysse, en renden naar voren en omringden mij, en met hun vlammende ogen en het luidruchtige vuur dat zij uit hun mond en neusgaten uitbliezen, probeerden zij mij te wurgen; en dreigden mij de vurige tangen in hun handen op te leggen, maar zij durfden mij op geen enkele manier aan te raken, hoewel zij trachtten mij angst aan te jagen.

Op deze wijze van alle kanten belaagd door vijanden en donkere schaduwen, zocht ik met mijn ogen hier en daar of er toevallig hulp gevonden kon worden waardoor ik gered kon worden; daar verscheen achter mij, op de weg langs dewelke ik gekomen was, als de helderheid van een ster die schijnt in het duister; die steeds helderder snel naar mij toekwam: en toen het in de buurt kwam vlogen al deze kwade geesten die mij weg hadden willen dragen met hun tangen uit elkaar en verdwenen.

"Hij wiens komst hen had verdreven was dezelfde die mij eerder had geleid; die mij begon te leiden, naar rechts wendend, als naar het rijzen van de winterzon, en mij weldra uit het duister te hebben geleid, mij voortbracht naar een atmosfeer van helder licht. Terwijl hij mij aldus leidde naar het open licht zag ik een grote muur voor ons, waarvan zowel de lengte naar beide kanten als de hoogte zonder grenzen leek.

Ik begon mij af te vragen waarom wij de muur op gingen, daar ik geen deur of raam zag, noch enige manier om het te bestijgen. Maar toen we bij de muur kwamen waren wij ineens, ik weet niet op welke manier, bovenop de muur, en zie! Daar was een groot en prettig veld vol met zulke welriekende bloemen in bloei dat de wonderlijke zoetheid ervan onmiddellijk de vuile stank van het donkere fornuis die mijn neusgaten had gevuld, verdreef.

Zo groot was het licht uitgegoten over deze hele plaats dat het de helderheid van de dag scheen te overstijgen, of de stralen van de middagzon. In dit veld waren ontelbare groepen mensen gekleed in het wit, en vele gezeten blije menigten. Terwijl hij mij door het midden van deze gelukkige inwonenden leidde, begon ik te denken dat dit wellicht het koninkrijk der Hemelen was waarvan ik dikwijls verhalen had gehoord. Hij antwoordde op mijn gedachte, zeggende, 'Nee, dit is niet het koninkrijk der Hemelen, zoals je denkt.'

"Toen wij ook de huizen met gezegende geesten gepasseerd waren, en verder waren gegaan, zag ik voor me een veel mooier licht dan tevoren, en hoorde daarin zoet gezang, en een geur zo wonderlijk stroomde voort uit deze plaats, dat het andere dat ik net tevoren had gezien en zo groots had gevonden, toen slechts een klein ding leek; net als die wonderlijke helderheid van het bloemenveld, vergeleken met wat ik nu voor mij zag, lelijk en zwak leek. Toen ik begon te hopen dat we deze heerlijke plaats zouden binnegaan stond mijn gids plots stil; en omdraaiend leidde hij mij terug langs de weg waarlangs we gekomen waren.

"Tijdens onze terugkeer, toen wij bij die vreugdevolle huizen van de wit-geklede geesten kwamen zei hij tegen mij, 'Weet je wat al deze dingen zijn die je hebt gezien?' Ik antwoordde, 'Nee,' en toen zei hij, 'Die vallei gevuld met vreselijk vlammend vuur en vriezende koude die je zag is de plaats waarin de zielen van diegenen die beoordeeld en gestraft worden, die, langzaam in de bekenning en goedmaken van hun misdaden, uiteindelijk de kans hebben om berouw te doden op het punt van de dood, en zo het lichaam te verlaten; maar desalniettemin omdat zij, zelfs bij hun dood, bekenden en berouw toonden, allen ontvangen zullen worden in het koninkrijk der Hemelen tijdens de dag der veroordeling; maar velen worden gered voor de dag der veroordeling, door de gebeden van de levenden en hun aalmoezen en vasten, en vooral door het vieren van heilige Missen. En die vuile vlammende put die je zag is de mond van de Hel, waarin eenieder die daarin valt nooit de eeuwigheid zal verkrijgen.

Deze bloeiende plaats waarin je dit schone en jonge gezelschap ziet, helder en blij, is daar waar de zielen van hen die ontvangen worden die daadwerkelijk, wanneer zij het lichaam verlaten indeed, goede werken hebben gedaan maar niet zo perfekt zijn dat zij verdienen onmiddelijk in het koninkrijk der Hemelen te worden toegelaten; toch zullen zij allen, op de dag der veroordeling, Christus aanzien, en de vreugden van zijn konkinkrijk mogen betreden; want zij die perfekt zijn in elk woord en daad en gedachte worden, zodra zij het lichaam achterlaten, onmiddellijk tot het koninkrijk der Hemelen worden toegelaten; die plaats is in de buurt van waar je het geluid van zoet gezang hoorde, onder een zoete geur en helder licht.

En jij, die nu terug moet keren naar het lichaam en opnieuw leven onder mensen, indien je zorgvuldig je daden zult onderzoeken en je leven en woorden in oprechtheid en simpelheid zal leiden, jij zult, na de dood, een plaats van verblijf hebben tussen deze blijde gezelschappen van gezegende zielen die je aanziet. Want toen ik je even verliet, was dat met dit doel, opdat ik zou leren wat er van jou zou geworden.' Toen hij dit tegen mij zei, verafschuwde ik sterk de teruggang naar het lichaam, verheugd met de zoetheid en schoonheid van de plaats die ik aanzag, en met het gezelschap van die ik daarin zag. Desalniettemin durfde ik mijn gids niets te vragen; maar daarop bevond ik mijzelf, plotseling, ik weet niet hoe, levend tussen de mensen."

Nu, al deze en andere dingen die deze man van God had gezien wilde hij niet vertellen aan luie mensen, en aan hen die nalatig leefden; maar alleen aan hen die, in angst voor kwellingen of verrukt met de hoop op eeuwige vreugden, van zijn woorden de middelen tot voortgang in vroomheid zouden ontlenen. In de buurt van zijn cel leefde ene H'mgils, een monnik en eminent priester wiens goede werken waardig waren voor zijn dienst: hij leeft nog steeds en leidt een eenzaam leven in Ierland, en voedt zijn voortgaande leeftijd met grof brood en koud water.

Hij bezocht deze man dikwijls en door herhaaldelijk ondervragen hoorde hij van hem welke soort dingen hij had gezien toen hij uit zijn lichaam ging; door zijn relaas namen wij kennis van de bijzondere dingen die we kort geschetst hebben. En hij vertelde zijn visioenen aan koning Aldfrid, een geleerd man in vele opzichten, en werd door hem zo gewillig en met aandacht aangehoord dat hij, op zijn eigen verzoek werd toegelaten tot het boven-vernoemde klooster en de kroon van het kloosterlijk tonsuur ontving. En deze koning, telkens hij in deze regionen kwam, bezocht hem dikwijls om hem aan te horen. In die tijd had de abt en priester Ethelwald, een man van goddellijk en sober leven, het toezicht over dat klooster. Hij neemt nu de episcopale zetel van de kerk van Lindisfarne in en leidt een leven waardig voor zijn graad.

Hij kreeg een aparte plaats van verblijf toegewezen in dat klooster, waar hij zichzelf vrijelijker kon overgeven in de dienst van de Schepper, in constant gebed. En omdat deze plaats op de oevers van de rivier was had hij de gewoonte dikwijls de rivier in te gaan door de grote begeerte om boete te doen in zijn lichaam, en soms de rivier in te duiken, en tegelijkertijd psalmen en gebeden te zeggen zolang hij het kon verdragen, stilstaand, terwijl de golven over hem heen spoelden soms tot zijn middel, en soms zelfs tot zijn nek; en als hij aan land kwam deed hij nooit zijn koude natte kleren uit totdat zij warm en droog werden op zijn lichaam. En als in de winter krakende ijsstukken rond hem heen dreven,die hij soms zelf gebroken had om ruimte te maken om te staan of duiken in de rivier, en zij die dit zagen zeiden, "Wij zijn verwonderd, broeder Drythelm (want zo werd hij genoemd), dat je zulke strenge koude kan verdaregn;" antwoordde hij simpelweg, want hij was een simpele man nuchter van geest, "Ik heb grotere koude gezien." En toen zij zeiden, "Wij zijn verwonderd dat je verkiest om zulke harde regels van zelfbeheersing in acht te nemen," antwoordde hij, "Ik heb hardere dingen gezien." En zo, tot de dag waarop hij werd geroepen, in zijn onvermoeide begeerte van hemelse gelukzaligheid, onderwierp hij zijn lichaam aan dagelijks vasten, en bevorderde de redding van velen door zijn daden en zijn leven.